Het sierlijke zeilsloepje Antje
In 1960 werd in de Waterkampioen deze verbouwing van reddingsloep naar zeilsloep bekroond.
Antje, zelf verbouwde scheepssloep
Het hoeft geen bewondering te verwekken, dat wij de laatste tijd ( 1960) steeds meer tot kajuitjachtje verbouwde sloepen zien verschijnen. Immers een dergelijke boot is stevig, bezit redelijke zeileigenschappen en kan vrij gemakkelijk en billijk door onze zelfbouwers tot stand worden gebracht. Vooral voor hen, die plannen in deze richting koesteren, leek het de schrijver nuttig, iets van de ervaringen op dit gebied te vertellen. De keuze van de sloep is in de eerste plaats afhankelijk van de wensen, die de toekomstige zelfbouwer heeft. Waarbij als financieel richtsnoer moge dienen, dat de aanschaffingsprijs van de romp een derde tot een kwart van de totale kosten in beslag neemt. Daar het mij om een kampeerjachtje ging voor twee, maximaal 3 personen, kon met een kleine sloep worden volstaan en viel de keuze op een roeireddingboot van Scandinavische oorsprong, een sierlijk spitsgat type, de grootste breedte achter het midden, overnaads grenenhout, met eikenhouten kielbalk, stevens, zandstroken, dolboord en spanten.
De afmetingen 5,57 X 1,67 X 0,80 (diepgang met kiel) waren wel minimaal te noemen, anderzijds met het oog op de onderhoudskosten, zoals verfwerk, klein oppervlak, transport (boot kan op vrachtwagen) toch wel zeer aantrekkelijk.
Bouw
Eerst werd het zijaanzicht schaal 1: 20 getekend, waarbij een vergrote foto een tijdbesparend hulpmiddel bleek te zijn. Hierna konden schetsen van de opbouw gemaakt worden, waarbij als eis werd gesteld, dat in de kajuit zithoogte aanwezig moest zijn. Aangezien het dolboord bij roeisloepen vrij laag ligt, was de vormgeving geen eenvoudig probleem. Hardnekkig leverden de eerste ontwerpen dan ook een drijvende patates-friteskraam op. Uiteindelijk werd echter een aanvaardbare vorm gevonden, nu ging het er om deze constructie te realiseren. Om het verband in het schip te behouden, was het wenselijk de oorspronkelijke constructie zoveel mogelijk te handhaven. Tenslotte bleek een oplossing mogelijk te zijn, waarbij alleen de middendoft ter wille van de bewoonbaarheid moest worden opgeofferd. Dit verlies werd door de kajuitconstructie grotendeels gecompenseerd. De zijwanden van de kajuitopbouw werden in dit geval samengesteld uit drie brede houten (tola branca) delen van 20 mm dikte, die versterkt met een z.g. veer watervast werden verlijmd en vervolgens pasgemaakt tegen het dolboord, waarbij de buitenzijde iets werd afgeschuind.
De verbinding met het dolboord werd gevormd door lijm en houtdraadbouten. In plaats van massief hout kan men natuurlijk ook watervast triplex toepassen, wat dan niet samen gesteld hoeft te worden. De nadelen van het direct tegen het dolboord schroeven van de zijwanden zijn, dat het gangboord zeer smal wordt en men geen bergruimte heeft. De voordelen wegen hier ruimschoots tegen op. Men krijgt een ruime kajuit, in dit geval 1,50 X 1,60 m, terwijl de constructie zeer stevig, eenvoudig en met weinig materiaal is aan te brengen. Bovendien is de kans op lekkage gering.
De hoekaansluitingen zijn volgens de algemeen bekende constructie uitgevoerd. Voor de dekbalkjes van het verhoogde kajuitgedeelte werd watervast triplex gekozen van 12 mm; zij werden op onderlinge afstand van 30 cm tussen de opbouwwanden aangebracht. De materiaalkeuze hield verband met de vrij sterke kapronding van dit gedeelte. Over deze balkjes werden smalle schroten aangebracht en het geheel vervolgens afgedekt met jute in de grondverf. Voor deze dakbedekking moet de ondergrond vrij glad zijn, daar anders de naden zichtbaar worden (bijschaven en plamuren) De jutelaag wordt hierna nog enige malen met grondverf behandeld. Wanneer na maanden het geheel goed is doorgehard, kan men afschilderen. Van te voren is het wenselijk, met een verfkrabber het meest ruwe van het oppervlak te verwijderen, dit om het al te snel aannemen van vuil te voorkomen. Deze dakbedekking heeft het voordeel van een stroef oppervlak en blijkt in de praktijk een goede waterdichtheid te geven en is goedkoper, dan alle andere speciale bekleding materialen, zoals geprofileerde plastic op canvas onderlaag. Het voordek werd op analoge wijze samengesteld. De wantputtings werden van vercadmiumd staal 32 X 5 mm vervaardigd en aan de binnenkant van de huid met koperen bouten vastgeschroefd, waarbij houten passtukjes werden gebruikt om doordraaien van de gangen te voorkomen.
Kielconstructie, lateraal plan, zeilplan
De noodzakelijke vergroting van het lateraal plan werd verkregen door het aanbrengen van een plaatstalen kiel (1900X 450X 10 mm) vervolgens een houten scheg van ca. 70 bij 40 cm, terwijl voor het roer 9% van het laterale plan werd aangehouden, wat uitstekend bleek te voldoen. De constructie van de kielbevestiging blijkt uit de tekening.
De kiel is gelast op een z.g. schoen, die om de kielbalk grijpt. In het midden van deze schoen zijn drie stuks ¾ inch draadeinden gelast, die door de kielbalk heen op wrangen rusten. Teneinde een goede bescherming tegen corrosie te verkrijgen, is schoperen aan te bevelen(= met zink bespuiten). Het totale gewicht bedraagt circa 80 kg; dit is voor de stabiliteit veel te weinig. Het leek echter niet wenselijk, om de kielbalk aan nog grotere wringing bloot te stellen. Daarom werd de resterende ballast gevonden in gietijzeren raamgewichten, die onder de vloer hun plaats gevonden hebben. Natuurlijk is op deze wijze een groter gewicht noodzakelijk. Voordelen zijn echter, dat het schip zuiver in trim gebracht kan worden en een rustiger ligging in ruw water heeft. Het is duidelijk, dat de binnenballast tegen roesten beschermd dient te worden, vooral het roestwater is funest, in het bijzonder voor kopergeklonken en aluminium schepen (elektrische corrosie).
De houten scheg, die praktisch geen krachten hoeft op te nemen, is op eenvoudige wijze met behulp van enige stukjes plaatstaal aan de kielbalk opgehangen. Voor de verhouding zeilpunt en lateraal punt t.o.v. de waterlijnlengte is 14% aangehouden, wat tot resultaat geeft, dat de boot op de zeilen te sturen is. Voor het zeiloppervlak werd ca 13 M² gekozen; voor de vormgeving wordt verwezen naar de tekening. Hierbij is het wenselijk met het oog op de betrekkelijk geringe vormstabiliteit van een sloep om de hoogte van het tuig zo veel mogelijk te beperken.
Zoals uit de interieurschets blijkt zijn de banken uitschuifbaar, waardoor het mogelijk is met drie personen te overnachten. Voor bergruimte doen o.a. twee brede bakken boven het voeten einde dienst. De bagage wordt op eenvoudige wijze vastgezet met vierkante wekringen, die met behulp van schroefogen over de bakken kunnen worden gespannen. Tevens zijn legplanken aangebracht tegen het voorpaneel van de verhoogde kajuitopbouw en onder de achterdoft. De voordoft doet als zodanig dienst en in de mastkoker, die overigens niet van de normale constructie afwijkt, zijn enkele laden gemaakt. Alles bij elkaar bleek de bergruimte ruim voldoende te zijn. Het spreekt vanzelf, dat de vloer zo laag mogelijk is gehouden. Dit werd bereikt, door tegen de wrangen panlatten te schroeven, zodanig, dat de bovenkant van de buikdenning gelijk met de wrangen kwam te liggen. De buikdenning is van 12 mm hechthout vervaardigd. Over het geheel genomen blijkt de Antje, ondanks haar geringe afmetingen goed aan de haar gestelde eisen te voldoen, het is een prettig kampeerschip met voldoende ruimte voor drie personen gebleken.
De zeileigenschappen zijn voortreffelijk, de snelheid is redelijk (ca 7 knopen bij windkracht 4-5) terwijl de zeewaardigheid voldoende is om het IJsselmeer te bevaren.
C.H.