ms. Providence
Beroepsvaart en hulpvaardigheid
Als watersporter maak je wel eens iets vervelends mee met betrekking tot de beroepsvaart en dat wordt onthouden. Toch treedt de beroepsvaart bijna altijd in het verkeer op het water correct op, maar dat is geen nieuws. Of toch? Wanneer in de zomer op de rivieren het waterpeil laag is, dan moeten vrachtschepen nauwkeuriger de vaargeul aanhouden, anders krijgt men onvoldoende water onder het schip en kan men onbestuurbaar worden of vastlopen. Watersporters, die dit weten, houden daar rekening mee. Bestaan er onfeilbare binnenschippers of watersporters? Ik denk van niet. Persoonlijk heb ik tijdens het varen wel eens een steekje laten vallen. Dan zeg ik tegen mijzelf: ” niet meer doen hè”. De ene keer komt het vrachtschip boos toeterend heel dicht langs je heen. Een ander maal geeft hij een attentie sein. Mijn uitgangspunt is om voor een ander zo min mogelijk hinderlijk op het water aanwezig te zijn te zijn. De zeeschepen in het Kielerkanaal halen ons zeiljacht (met sleepje) zo voorzichtig in. Om deze zorgvuldigheid te beantwoorden verminderen we onze snelheid; dan duurt de passage korter. Zo een situatie kan ook voorkomen op onze stromende rivieren.
Op de thuisreis vanuit de Oostzee voeren wij vanwege het slechte weer op zee het laatste stuk "binnendoor". Na uren lang wachten voor een spoorbrug op de Haarlemmer ringvaart, het was inmiddels donker, krijg ik groot respect voor de schipper van een vrachtschip. Wanneer eindelijk de spoorbrug opengaat schuift hij heel voorzichtig tussen de vele jachtjes in de richting van de eindelijk geopende spoorbrug. (De brug is kort open). En op een paar wilde schippers na, gaat het altijd zo!
Mijn compliment voor deze mensen in die situatie; het is avond en al donker; zij zijn ook moe. Eigenlijk hebben zij altijd haast; meestal weten zij zich goed in te houden.
Spoorbrug bij Oosterbeek
Een hele poos geleden vaar ik na een bezoek aan de Mokerplas de Maas af, met bestemming Arnhem; het regent en waait. Ik vaar stuurboord uit (Heumen) naar de ingang van het Maas-Waalkanaal. De brugwachter wil niet voor mij heffen; dat vond ik niet aardig. In wind en vette regen vastgemaakt aan een smerige veel te dikke geteerde paal. Grootzei en giek verwijderd, de buiskap gedemonteerd, verstaging los en mast gestreken. In Weurt alles teruggezet en vaar de Waal op richting Pannerden. Wanneer je bij de kades van Nijmegen door een groot schip wordt opgelopen, is dat heel onprettig. De de vaargeul loopt vlak langs de kade; beter is het om naar de verkeerde oever gaan, maar vanuit Weurt ligt dit niet zo voor de hand. Het regende flink door en alles was nat, behalve het afgesloten vooronder. Iets verder aan de bovenzijde van de Waalbrug klinkt opeens het geluid van de motor anders en na enkele minuten slaat hij af. Ik stuur de boot tussen de kribben op het diepste stukje vlak achter de krib. Helaas de motor is echt vast gelopen. Toen had ik nog geen marifoon; dus geen communicatie. Vele zeil- en motorjachten passeren, het meest aan de overkant; zij begrijpen me niet en varen vrolijk zwaaiend voorbij, of ze zwaaien niet. Een knoop in je vlag (Zegt de gids), dan weet men, dat je hulp nodig hebt. De vlag is veel te klein. Ik zal niet vertellen, hoeveel maal ik heb gedacht aan die Duitser in Mook .(Hij wilde mijn sloep kopen).
En ook niet, welke prachtige aanspreektitels ik in deze uren mijzelf heb toebedacht, omdat ik niet tot verkoop was overgegaan.
De vaargeul loopt vrij dicht langs deze oever. Dat betekent, wanneer een groot vrachtschip passeert, dan loopt al het water onder de kiel weg; dat is onplezierig. Het zijn bijna allen grote schepen. Ik moet met spoed de polder in voor hulp. Wederom passeert een groot vrachtschip richting de Pannerdense kop; de schipper kijkt naar mij. Ik spreid mijn armen wijd uit en haal mijn schouders op. Ik denk; jij kunt mij toch niet helpen. Het schip verdwijnt achter de hoge krib. Ik kijk in de waterkaart en haal mijn tas uit het kajuitje, sluit af en kijk nog eenmaal om mij heen. Een grote donkere achtersteven en daar bovenop in het midden een dikke bolder worden zichtbaar. Het vrachtschip vaart zachtjes achteruit en komt zo dicht als maar kan naar mij toe. Ik roep: “motor vastgelopen”. Ik krijg een stevige lijn toegeworpen. De schipper roept: ” Maak vast aan je mastje”. Gauw het anker naar binnen en met de vaarboom de boot uit de wal geduwd. Voorzichtig sleept hij mijn gestrande sloep op en begint de tocht naar Pannerden. Ik heb mijn handen vol om op koers te blijven. Het schip vaart denk ik op halve kracht, maar de sloep lijkt een speedboot. Bij de Pannerdense kop neemt de schipper snelheid terug en roept mij toe, dat Rijkswaterstaat het overneemt; die zal mij naar de jachthaven slepen. Ik dank de schipper voor al zijn moeite, hij zwaait en hij vervolgt zijn weg naar Duitsland.
Rijkswaterstaat komt langszij en maakt vast. We varen met zwaailicht dwars de Rijn over naar de Bijland; de mast past net onder de Baileybrug en krijg ik een ligplaats aan de passantensteiger. Ik bedank ook deze schipper voor alle hulp. De boot verlaat de Bijland.
Drijfnat; ik doe mijn natte sokken uit (dom, dom, dom.) en stap de dijk op om de bus naar huis te zoeken. In het dorp aangekomen zitten mijn hielen vol blaren. Eenmaal thuisgekomen is met een warme douche de pech een beetje weggespoeld. De jachthaven heeft mij een plaats toegewezen, waar ik langer mag liggen. Thuis heb ik de motor weer bedrijfsklaar gemaakt. De thuisreis is zonder problemen afgemaakt. De naam van het vrachtschip staat niet in mijn geheugen gegrift. Jammer; dikwijls heb ik gekeken naar passerende vrachtschepen of ik iets zou herkennen; helaas het is niet gelukt. Misschien is dit verhaal nu de motor, waarom ik het heb opgeschreven; in de hoop, dat de schipper het ergens leest en herkent.
EJK.
mijn verhaal heeft ook in de Schuttevaer gestaan. http://www.schuttevaer.nl