Een sloep moet zijn; sterk, licht, veerkrachtige en stabiel. Zij moet voldoende drijfvermogen hebben en bij ruwe zee een veilig gedrag tonen. Zo maar een paar eisen voor een reddingsloep.

De houten reddingsloep
Reddingsloepen werden voornamelijk van hout gemaakt. Niet elke houtsoort is geschikt. Namelijk; aan boord staan de boten wel afgedekt in de klampen, maar in weer en wind. Houtsoorten, welke door de afwisselende invloeden van droogte en vocht gaan werken, zijn voor reddingboten ongeschikt. De meest geschikte houtsoorten voor de botenbouw zijn teak, mahonie, eiken, grenen en iepenhout. De keuze van houtsoorten hangt mede af, in welk deel van de wereld de boot is gemaakt. Nu volgt een korte omschrijving van de bouw van een sloep. Tot aan de 17e eeuw werden schepen veelal gebouwd met een overnaadse huid naar het voorbeeld van de Vikingschepen.

viking21.jpg - 170.53 Kb Overnaads Vikingschip (met sloep) op de Kleine Belt

Constructie
De kiel (a) is een op zijn kant staande balk, waarvan de boven zijkanten een weinig zijn weggenomen, om een goede aansluiting met de beide zandstrook gangen te kunnen verkrijgen. Op deze kielbalk wordt de kiel plank (f) met zware houtschroeven bevestigd. De voorsteven (b) wordt met een staande schuine las en de achtersteven (c) met pen en gat of met een staande lip bevestigd. Deze lassen worden aan de binnenzijde opgestijfd met het voor-, respectievelijk, achterdoodhout of slemphout (d en e). Deze slemphouten sluiten zodanig met horizontale schuine lassen aan op het middenzaathout (h), dat er aan de onderzijde van de laatste nog ruimte overblijft voor de inhouten (spanten) (i). Aan de bovenzijde van het doodhout worden de binnenstevens (g), eveneens met een schuine las bevestigd. De verbinding van de verschillende onderdelen waaruit het raam van kiel en stevens bestaat, geschiedt met doorgaande bouten, waarvan de vaste koppen in de kiel en de stevens zijn verzonken en de moeren met een ring van binnen zijn aangebracht. De voor- en de achtersteven ring zijn aan een van die bouten vastgezet. Bovendien worden de inrichtingen voor het bevestigen van de hijsogen (w) met elk drie van zulke bouten vastgezet. Het doodhout en de binnenstevens zijn evenals de kielplank enigszins schuin bijgewerkt, zodat de huidplanken hier goed kunnen aansluiten. Nadat het raam van kiel en stevens is opgezet, worden de mallen (tenminste 3) geplaatst, waarna de huidgangen te beginnen met de zandstrookgang (j), kunnen worden aangebracht.

 dwarsdoorsnede_sloep1.jpg - 95.76 Kb

langsdoorsnee sloep1.jpg - 132.75 Kb

 Deze huidgangen worden van tevoren gestoomd tot een temperatuur van ongeveer 120 gr. Celsius. Bij deze temperatuur is het hout soepel langs de mallen te buigen. Het wordt in deze toestand vastgezet. Wanneer het hout is afgekoeld, blijft het de gebogen vorm behouden, zodat er geen extra kracht komt op de klinknagels, waarmee de gangen worden vastgezet. De gaten voor de klinknagels worden voorgeboord. De roodkoperen nagels worden van buiten naar binnen geslagen en met een ringetje omgeklonken. De aansluitende vlakken van de huidgangen worden van tevoren voorzien van een dikke verflaag. De bovenste huidgang, de zetgang, is de zwaarste. Nadat alle gangen zijn aangebracht komen de inhouten aan de beurt. Deze inhouten of spanten zijn vrij smalle latten, tegenwoordig vaak van het zelfde materiaal als de rest van de boot. Deze spanten dienen niet zozeer als dwarsverband, maar wel om het verband tussen de huidgangen onderling te verstevigen. Op plaatsen waar een extra bevestiging wordt vereist, brengt men wigvormige vulstukken aan tussen huid en spant (fig.. 220) bij de zetgang en de gang daaronder.
 
 verband huid en doften1.jpg - 12.72 KbVerband huid en doften

Nadat de inhouten zijn aangebracht en geklonken en de mallen zijn verwijderd, wordt het dolboord (p) bevestigd, dat aan de bovenzijde is afgedekt met het potdeksel (q). Aan de binnenzijde komen voorts de kimwegers (n) en de doftwegers (o). Op de doftwegers worden de doften (r) bevestigd. In de grotere boten worden hierop de zijdoften of langsdoften (t) vastgemaakt. De doften vormen het dwarsverband in de boot. Stalen doftknieën zorgen d.m.v.. doorgaande bouten voor een onwrikbare verbinding tussen doft en huid. Onder het dolboord zijn ter plaatse vulstukken aangebracht. In het dolboord worden gaten voor de dollen geboord.

dolboordplaatje1.jpg - 4.41 Kb   

Deze gaten worden voorzien van plaatjes zoals is aangegeven in figuur 222.

Onder in de boot wordt een buikdenning gelegd. De afstand van de buikdenning tot de bovenkant doft mag niet meer dan 84 centimeter bedragen. Boven de buikdenning worden spoorstokken geplaatst. Spoorstokken, die verstelbaar zijn, horen te dienen tot steun van de voeten van de roeiers.Voor het ophangen van het roer wordt aan de achtersteven een roerstang aangebracht. Een roerstang is te verkiezen boven vingerlingen, daar het aanhangen van het roer, zelfs als de boot in het water ligt, hierbij geen moeilijkheden oplevert.

versterking steven.jpg - 5.11 Kb

Figuur 223 geeft een doorsnede van de voorsteven, binnensteven en huid beplanking.

Ter verstijving is een zware metalen knie aangebracht. Om de voorsteven te beschermen wordt vaak een rond afgewerkt bandijzer met houtschroeven op de voorsteven vastgezet. Dit bandijzer loopt vanaf de boven binnenzijde van de steven tot voorbij de las van de steven met de kiel. Onder de zetgang bevindt zich een kraal of beuling (m). Onder deze kraal wordt de in bochten hangende grijplijn vastgemaakt. Bovendien moeten reddingboten aan weerszijden zijn voorzien van kimkielen. Deze dienen zo ver mogelijk door te lopen. Indien de boot is omgeslagen. Moeten drenkelingen zich aan de boot kunnen vasthouden. Daartoe zijn de kimkielen voorzien van uitsparingen voor handgrepen. Voorts dienen lijnen, vastgemaakt aan de dolboorden en onder de kiel doorlopend, zijn aangebracht. Deze laatste moeten dienen om de boot op te richten, indien deze mocht zijn omgeslagen. Meer eisen en voorzieningen voor reddingboten kunt u vinden in de eisen welke de scheepvaartwet stelt. Later in de middeleeuwen ging men grotere schepen ging bouwen. Een toen al bekende karveel bouwwijze bleek daarvoor beter geschikt, dan de overnaadse. Wel gaf de afdichting meer zorg. Een voorbeeld van karveel bouwen zijn de grote zeegaande schepen. De niet zo grote “Santa Maria” van Columbus (1492) was een karveel gebouwd schip en ook schepen zoals de Batavia en de Zeven Provinciën. Vooral de Franse scheepsbouw is in die tijd van grote invloed geweest voor de ontwikkeling van schepen in West Europa. In de sloepenwereld is de karveel bouw bekend, maar komt niet zo veel voor. De diagonale bouwwijze; komt ook niet zo veel voor bij sloepen. Deze methode heeft het voordeel, dat de boot licht, sterk en stijf is. Echter een sloep diende ook veerkrachtig te zijn, daarom zal de overnaadse sloep het wel zo lang hebben volgehouden. Heden wordt wel in “planken” van kunststof de sterkte en stijfheid vergroot door er polyester diagonaal op te leggen. Er zijn ook sloepen gebouwd van aluminium en van gegalvaniseerd staal. Later is men reddingboten gaan bouwen van polyester. Het moet gezegd worden, dat er van dit materiaal ook mooie en sterke sloepen zijn gebouwd. Gebruik bij deze beschrijving de langs en dwarsdoorsnede van een sloep; deze doorsneden kunnen worden uitvergroot op de galerij pagina. 
 

  Diagonale bouwwijze    

karveel041.jpg - 45.76 Kb  Karveel bouwwijze

langsdoorsnee sloep1.jpg - 132.75 Kb

Foto toont hoe het middenzaathout aansluit op de achtersteven

overnaadse scheepshuid.jpg - 31.52 Kb

Reddingsloepen werden voornamelijk van hout gemaakt. Niet elke houtsoort is geschikt.

(sloep materialen zoals klinknagels; http://www.bootbouwer.nl/.) 

  

De reddingssloep heeft duidelijk haar oorsprong in de scheepsvorm van de Vikingschepen.

Slank van voren en een mooie achterzijde.